Antieke wijsheid

Al decennia lang halen Europeanen wijsheid uit het Verre Oosten. Vooral aspecten van het boeddhisme krijgen veel aandacht. Zo wordt tegenwoordig mindfulness, ontleend aan het boeddhisme, volop toegepast. Ook als christen vind ik dat een prima zaak, want wat waardevol is blijft waardevol onafhankelijk van de herkomst.
Spijtig vind ik dat mensen zich onvoldoende de rijkdom realiseren van de christelijke traditie. Dat hangt vast samen met de ontkerstening die gaande is, maar intussen is het een feit: deze traditie is evengoed vormend voor wie niet openstaat voor de kern ervan, de persoon van Christus.
Waar het me hier om gaat is dat we ook veel wijsheid kunnen opdoen bij de filosofen uit de Grieks-Romeinse tijd. Dat is mij weer eens duidelijk geworden door de lectuur van twee boeken van Pierre Hadot: ‘Oefeningen van de geest. Het antieke denken en de kunst van het leven‘ (2005; oorspronkelijk 1987) en: ‘Filosofie als een manier van leven‘ (2004, oorspronkelijk 1995).

In beide boeken benadrukt Hadot dat filosofie in de Oudheid geen theoretische en abstracte bezigheid was maar een levenswijze. Filosofen wilden hun toehoorders niet informeren maar vormen. Ook hun studie van de natuur had een praktisch oogmerk: de eigen levenshouding beïnvloeden. Dat gold zelfs voor Aristoteles. Vaak wordt gemeend dat hij een zuivere theoreticus was maar ook hem ging het om innerlijke transformatie.
Enkele citaten uit het eerste boek: ‘De filosofie was een methode tot geestelijke vooruitgang die een volledige bekering en een ingrijpende verandering van levenswijze vereiste.’ Ze streefde wijsheid na. Die wijsheid ‘was een levenswijze die gemoedsrust, innerlijke vrijheid en kosmisch bewustzijn teweegbracht’, oftewel: bevrijding van angst, onafhankelijkheid van het materiële en je klein weten in de wereld. (p.216-217) Om dit te realiseren waren geestelijke oefeningen nodig.
In beide boeken wordt dit nader uitgewerkt. Omdat ze dezelfde periode bestrijken snijden ze vaak dezelfde thema’s aan. Dat heb ik meestal niet als hinderlijk ervaren, doordat telkens nieuwe aspecten aan de orde komen.

In het eerste boek bespreekt Hadot hoe de geestelijke oefeningen van de filosofenscholen eruitzagen. De meest bekende is de praemeditatio mortis. Daarbij richt je je aandacht op het feit dat je eens zult sterven, zodat je door de eindigheid van je leven niet overvallen wordt. De bedoeling daarvan is je bewust te maken ‘van de oneindige waarde van het bestaan’. Dit stimuleert om in het heden te leven, zonder je over het verleden te verontrusten en je zorgen te maken over een onzekere toekomst.’ (p.220)
Hadot maakt vervolgens duidelijk hoe deze praktische filosofie annex oefeningen voor een groot deel overgenomen is door de christelijke monniken van de vroege kerk. Vandaar loopt er een regelrechte lijn naar de geestelijke oefeningen van Ignatius van Loyola.

In het tweede deel van het eerste boek beschrijft Hadot hoe gecompliceerd de figuur van Socrates is. Bekend is dat Socrates zijn gespreksmethode vergelijkt met het werk van een vroedvrouw: hij draagt niet een bepaalde visie uit maar stimuleert z’n gesprekspartners helder te krijgen waar ze zelf staan.
Het derde deel bevat een studie van het stoïcisme van de keizer-filosoof Marcus Aurelius, die sterk blijkt aan te sluiten bij de slaaf-filosoof Epictetus.

De drie onderwerpen daarna (de historicus Michelet, bekering en negatieve theologie) hebben mij minder geboeid, maar in het zesde deel staan we weer midden in het hoofdonderwerp van het boek: het praktische van de antieke filosofie.
Nieuw voor mij was wat Hadot schrijft over het karakter van de werken van de oude filosofen. Volgens hem moeten wij die anders lezen dan tegenwoordige filosofie-boeken. Die oude werken zijn geen afgewogen geheel die op zichzelf staan maar zijn dienstbaar aan de mondelinge overdracht. Dat verklaart waarom die oude filosofie-boeken niet altijd even toegankelijk zijn en tegenstrijdigheden bevatten. Ze vormen nu eenmaal het startpunt voor nader onderwijs en onderlinge gesprekken of ze zijn het verslag daarvan.

In het tweede boek bespreekt Hadot de opkomst van het begrip ‘filosoferen’. Daarna komen alle grote namen voorbij: Socrates, Plato en Aristoteles met elk hun school. Vervolgens de hellenistische scholen, die het cynisme (Diogenes), epicurisme (Epicurus), stoïcisme (Chrysippus en scepticisme (Pyrrho) uitdragen. Hadot beschrijft hoe die scholen meer waren dan onze filosofische faculteiten; het waren heuse leefgemeenschappen, waar mensen intensief met elkaar optrokken en aandacht hadden voor heel de werkelijkheid waarin ze leefden. Bij de Romeinse tijd horen namen van stoïcijnen als Seneca en Marcus Aurelius en de neoplatonist Plotinus.
Ook in dit boek gaat Hadot er uitgebreid op in hoe praktisch de filosofie was en altijd samenging met het verrichten van geestelijke oefeningen.

In deel 3 staat Hadot stil bij de manier waarop het opkomende christendom is omgegaan met de antieke filosofie. Ook nu komen de monniken weer voorbij als de erfgenamen van de antieke oefeningen. Hadot constateert dat in de Middeleeuwen de focus van de theologen vooral lag op het theoretische aspect van de antieke filosofie, zoals ze ook de theologie vooral als theorie benaderden. Het doel van deze en andere wetenschappers was – anders dan in de antieke tijd – niet om hun studenten innerlijk te vormen maar om hen deskundigheid bij te brengen. Een betreurenswaardige ontwikkeling. Wat buiten het boek van Hadot valt is dat de laatste decennia gelukkig weer meer de vraag gesteld wordt naar de relevantie van de theologie.

Zoals gezegd kon niet alles in deze twee boeken van Hadot mij boeien. Maar telkens als de praktische kant van de oude filosofie aan de orde kwam, maakte hij mij enthousiast.
Hadot heeft me aan het denken gezet over de pijnlijke vraag in hoeverre ik als theoloog en catecheet te theoretisch bezig ben geweest. Tegelijk ben ik gestimuleerd te bekijken wat van deze oefeningen bruikbaar is voor mij in m’n leven als christen. In elk geval heb ik me voorgenomen me verder te verdiepen in de stoïcijnse oefeningen.

Aanvulling d.d. 10-07-2020:
Ik heb m’n voornemen uitgevoerd en heb intussen drie inspirerende boeken over het stoïcisme gelezen: Miriam van Reijen, Stoïcijnse levenskunst. Evenveel geluk als wijsheid, 2016; Massimo Pigliucci, Hoe word je een stoïcijn? Oude filosofie voor het moderne leven, 2019; en: Donald Robertson, Leer denken als een Romeinse keizer. Succesvol leven met Marcus Aurelius, 2019. Alle drie boeken maken het waar dat de stoïcijnse filosofie praktische levenskunst biedt. Het boek van Robertson combineert de weergave van de stoïcijnse gedachten van keizer Marcus Aurelius met een beschrijving van diens leven. Uit dit laatste boek heb ik een aantal citaten op een rijtje gezet, zie het slot van no.6 uit de rubriek ‘Teksten van anderen II: Psychologische teksten’.