Lezend in een literatuurgeschiedenis kwam ik de historische roman ‘Hermingard van de Eikenterpen‘ uit 1832 tegen, geschreven door de 22 jarige theologiestudent Aarnout Drost. Zijn boek ging vooraf aan de historische romans van Jacob van Lennep en Geertruida Bosboom-Toussaint. Zowel de auteur als het boek waren mij onbekend.
Met zijn roman bedoelde Drost naar eigen zeggen onder meer ‘den godsdienstigen en zedelijken zin zijner lezers te verheffen’. Nu ik de roman heb gelezen, blijkt dit te kloppen. De hoofdpersoon is een vrouw uit een dorp aan de Rijn in de buurt van Arnhem in de tijd van keizer Constantijn. Zij heeft onvrede over de Germaanse godsdienst en staat daardoor open voor het Evangelie. Al is de taal mij te bloemrijk, Drost vertelt een boeiend verhaal.
Eén punt wil ik eruit lichten. In haar groeiende christelijke geloof lijkt Hermingard kennelijk op haar auteur. Die voelde zich verwant met het Réveil. Zijn geloof wordt volgens de inleiding van P.N. van Eyck (1939) getypeerd door liefde voor Christus en door een sterk verlangen naar de hemel. Wat dit laatste betreft ben ik anders onderwezen: wij moeten betrokken zijn bij de aarde, want we hebben van God een taak gekregen om die aarde te beheren en te ontwikkelen. Op die manier geven we God de eer die Hem als schepper toekomt. Daarom zijn niet alleen psalmzingen en preekbeluisteren in de kerk liturgische activiteiten maar kunnen evengoed aardappels rooien, fietsen repareren en muziek beluisteren liturgie genoemd worden.
Gestimuleerd door Hermingard vraag ik me toch af of we in dit aardsgerichte niet zijn doorgeschoten. We zijn toch onderweg naar een grootse toekomst, tijdelijk de hemel en straks de nieuwe aarde? Dan hoort het toch bij ons christelijk leven dat we benieuwd en vol verlangen zijn naar wat komen gaat?