Silvio Pellico

Op het Congres van Wenen, dat na Napoleons nederlaag in 1814 werd gehouden, werd Italië verdeeld onder verschillende vorstenhuizen. De Oostenrijkse Habsburgers beheersten grote delen van Noord-Italië. In toenemende mate kwam daar verzet tegen van patriottisch gezinde Italianen. Bekend waren de carbonari (kolenbranders), leden van een geheime, revolutionaire groepering, die verdrijving van de Oostenrijkers voorstond en streefde naar de vorming van Italië tot een eenheid. De Oostenrijkse keizer greep keihard in en talloze carbonari werden voor jaren gevangen gezet. Een van hen was de schrijver Silvio Pellico (1789-1854). Hij heeft ruim tien jaar achter de tralies gezeten (1820-1830) – in voorarrest in Milaan en Venetië en na z’n veroordeling in het kasteel Spielberg, vlakbij Brünn (nu: Brno), wat tegenwoordig ligt in de Tsjechische regio Zuid-Moravië. Pellico heeft verslag gedaan van zijn ervaringen in het boek ‘Le mie prigione’, in 1896 vertaald als Mijne kerkers.

Doordat deze vertaling meer dan een eeuw oud is en de vertaler ook nog plechtiger Nederlands gebruikt dan iemand als Multatuli decennia eerder, doet dit boek ouderwets aan. Maar wie hier doorheen kan kijken, zal alleen maar genieten van deze kroniek. Van het begin tot het eind ziet Pellico kans ons door z’n menselijkheid te boeien.

Heel open schrijft hij over zijn emotionele en geestelijke situatie. Telkens komt naar voren hoe het gemis van de mensen die hem dierbaar zijn aan hem vreet. Dit wordt verergerd door het feit dat het uitwisselen van brieven en het bezoeken van hem verboden zijn, zodat hij onbekend is met hun wel en wee. Mee hierdoor worstelt hij met aanvallen van somberheid en wanhoop, maar vaak lukt het hem toch te genieten van de contacten met medegevangenen of cipiers.
Er zijn momenten dat hij vol haat zit tegenover z’n tegenstanders, maar steeds weer zet hij zich ervoor in dat hij zich niet door z’n destructieve gevoelens laat beheersen: hij wil beslist voorkomen verbitterd te raken. Tijden is hij vol vertrouwen in Gods leiding van zijn leven en in Gods zorg voor hem, maar die  worden gevolgd door tijden dat hij twijfelt aan de betrokkenheid en zelfs aan het bestaan van God.

Je vraagt je af hoe een mens zo’n lange gevangenisstraf kan uithouden. Afgezien van de al genoemde innerlijke problemen hebben Pellico en zijn medegevangenen het ook fysiek zwaar te verduren. Zo heeft Pellico zelf herhaaldelijk te kampen met ziekte, terwijl verschillende van zijn collega’s de ontberingen uiteindelijk niet overleven, ondanks alle medische zorg.

Fascinerend is te merken hoe inventief een gevangene als Pellico is om z’n lange dagen van eenzaamheid zinvol te vullen. Zo kan hij zich lang bezighouden met arbeidzame mieren in z’n cel. Verder leert hij om in gedachten verzen te maken en zelfs hele toneelstukken. Gelukkig wordt het hem vaak gegund boeken te lezen, waardoor zijn cel soms lijkt op die van een monnik.

Intussen blijft het een wonder dat iemand zo’n lange zware periode overleeft. Een mens is kennelijk in staat zich aan extreme situaties aan te passen.

Goed om over te lezen zijn z’n ervaringen met de Oostenrijkse pastoors die hem in de gevangenis opzoeken. Protestantse lezers zijn wellicht geneigd te verwachten dat Pellico als intellectueel negatieve verhalen over hen gaat vertellen. Het tegendeel  is het geval. Hij is vol bewondering voor hun ontwikkeling en voor hun trefzeker, empathisch pastoraat. De contacten met hen betekenen veel voor hem.
Ook het persoonlijk bijbellezen is belangrijk voor hem. Er wordt wel gezegd dat pas het Tweede Vaticaanse Concilie uit de jaren zestig van de vorige eeuw katholieken gestimuleerd heeft om de Bijbel te lezen. Uit Pellico’s boek blijkt dat in zijn tijd bijbellezen door gewone gelovigen niet ongebruikelijk was.

Mij als noordeling heeft het verbaasd hoe vaak en langdurig Pellico, z’n medegevangenen en zelfs ook cipiers zich al ‘wenend’ laten gaan en hoe hartstochtelijk al die mannen elkaar bij allerlei gelegenheden omhelzen. Tranen en aanrakingen zijn mij gelukkig niet onbekend maar vergeleken met hen heb ik een armzalig gevoelsleven.

Via internet kwam ik te weten dat in het voorjaar van 2017 een nieuwe vertaling uitkomt. Ik zal die zeker aanschaffen en dan het boek nog eens lezen. Psychologisch en godsdienstig is het herlezing meer dan waard. Je ontmoet in deze kroniek iemand die zich als mens en christen vergaand blootgeeft en jou voor hem inneemt door zijn ontwapende openhartigheid over z’n sterke én zwakke kanten.

PS Mei 2017 heb ik de nieuwe vertaling van het boek gelezen, met de titel: Mijn gevangenissen. Daardoor komt de persoon van Pellico met z’n emoties en geloof nóg beter uit. Aan deze editie zijn enkele hoofdstukken toegevoegd, waarin Pellico beschrijft hoe lang het geduurd heeft dat hij weer op krachten was. Ook vertelt hij dat hij dit boek geschreven heeft op aansporen van zijn Turijnse biechtvader om te getuigen van ‘de immense barmhartigheid van de Heer’ en om de waarde van het katholieke geloof te laten uitkomen. De schrijver van het, overigens instructieve, nawoord wantrouwt deze motivatie en typeert die als een slimme zet. Volgens hem was het ter wille van de censuur dat Pellico zijn memoires als een bekeringsgeschiedenis heeft ingekleed.
Het is waar, verschillende keren geeft Pellico zelf aan dat hij zwijgt over de politieke kanten van zijn gevangenschap. Ook heeft hij om de censuur voor te zijn vast wantoestanden in zijn gevangenissen toegedekt. Maar als ik naar Pellico luister kan ik hem niet anders zien dan als een mens die oprecht worstelt met zijn geloof en met Gods opdracht goed te denken over zijn medemensen.