Visies op seksualiteit

In een tv-praatprogramma werd kort geleden het christendom weer eens gekritiseerd omdat dit de mensen beroofd zou hebben van seksueel genot. Ook door de zogenaamde Nashvilleverklaring werd (m.i. begrijpelijk) de afkeer van christenen geactiveerd als zouden zij wars zijn van seksueel genieten. Deze gelijkstelling van christendom en seksuele beknotting is eenzijdig en grotendeels onjuist. Dat komt duidelijk naar voren in de historische beschrijvingen van Peter Brown (Lichaam en maatschappij. Man, vrouw en seksuele onthouding in het vroege christendom, 50 na C.-450 na C., 1990) en H.W. de Knijff (Venus aan de leiband. Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek, 1987).

Het is waar, in de loop van de tijd hebben christelijke theologen vaak moeilijk gedaan over seksualiteit, maar daarin sloten ze in feite aan bij niet-christelijke opinieleiders in hun omgeving.
Dat gaat allereerst op voor de eerste eeuwen van onze jaartelling. Toen waren er Griekse en Romeinse filosofen die zich schaamden voor hun lichamelijkheid, vanuit de gedachte dat hun goddelijke ziel in het stoffelijke lichaam als een kerker was opgesloten. Tegen die achtergrond is het te verklaren dat deze antieke heidenen seks met z’n uitgesproken lichamelijkheid een activiteit vonden waardoor je jezelf verontreinigde. Het was dus niks nieuws dat ook onder christenen zulke visies voorkwamen, al waren het sektariërs als de encratieten die hierin het meest extreem waren.
Met een grote stap verder in de geschiedenis komen we uit bij de victoriaanse verpreutsing uit de negentiende eeuw. Volgens De Knijff was ook die geen vrucht van christelijke bezinning maar van veelal niet-christelijke opinies uit het zogenaamd verlichte burgerdom. Overigens ging die verpreutsing – heel huichelachtig –  ermee samen dat de man alle vrijheid werd toegekend zich met behulp van prostitutie seksueel uit te leven.

Intussen bewijzen we elkaar geen dienst door opgelucht te beweren dat wij het laatste halve eeuw alle seksuele beknotting achter ons hebben gelaten, want daarmee plaatsen we in feite de seksualiteitsbeleving buiten alle moraliteit. In het bovengenoemde tv-programma gebeurde dat door vrouwelijke deelnemers die voor zichzelf dezelfde seksuele ongebondenheid bepleitten als veel mannen zich veroorloven. Wie dat praktiseert verplat seks tot niet meer dan behoeftebevrediging zoals eten en drinken, waarbij de partner die je hiervoor nodig hebt inwisselbaar is.
Daarentegen wordt in het Oude Testament seksueel contact aangeduid als het ‘kennen’ van iemand. Naar Gods oorspronkelijke bedoeling is seks namelijk voor alles de uiting en bevestiging (je zou kunnen zeggen: het sacrament) van een bestaande relatie. Op deze manier levert seks niet alleen tijdelijk fysiek genot op maar ook langdurige geestelijke voldoening. En natuurlijk komen dan begrenzingen aan de orde.

Maar terug naar de visies die christenen in de loop van de geschiedenis op seksualiteit hebben gehad. Je kunt het kort zo samenvatten dat de hoofdstroom van de christelijke kerk altijd heeft gependeld tussen twee uitspraken van Paulus: allereerst z’n waarschuwing tegen mensen die het huwelijk verbieden, terwijl dat instituut het gevolg is van Gods schepping van de lichamelijke mens (vergelijk 1 Timoteüs 4:3-4), en daarnaast z’n stelling dat ongetrouwd-blijven beter is dan te trouwen (zie 1 Korintiërs 7:38).
Vaak leverde dat pendelen geen balans op. Zo werd in de eerste eeuwen de ongehuwde staat telkens ver verheven boven de gehuwde staat; wel bleef het huwelijk altijd legitiem maar vooral om het krijgen van kinderen en als geneesmiddel tegen losbandigheid. In de tijd van de Reformatie gebeurde het omgekeerde: het huwelijk werd als het normale aangeprezen terwijl het ongetrouwd-zijn erg terughoudend werd benaderd.

Zoals De Knijff het beschrijft lijkt het erop dat de middeleeuwse theoloog Albertus Magnus (± 1200-1280) een goede balans heeft gevonden. Als geestelijke was hij met overtuiging het celibaat toegedaan, maar tegelijk benaderde hij het huwelijk als een liefdeseenheid, een levensgemeenschap. Al bleef ook voor hem de lust-om-de-lust ondenkbaar, toch zag hij het genot als een natuurlijk aspect van de geslachtsdaad, als een eerbare en door God gezegende handeling.

Albertus’ visie is extra opvallend omdat christelijke theologen haast altijd problemen hadden met seksueel genot. Daar zal een psychologische kant aan zitten, omdat zij het wellicht lastig vonden dat je bij het orgasme alle controle over jezelf kwijtraakt en dat hoort toch zo niet te zijn. Maar hun moeite hing ook samen met het tiende gebod, waarin begeerte, en h.i. dan ook de seksuele begeerte, verboden wordt.
Augustinus ging zo ver dat naar zijn overtuiging seksueel contact, inclusief de erectie, in het paradijs eenvoudigweg plaatsvond door de kracht van Adams wil; daar kwam geen seksuele begeerte bij te pas. Ondanks zijn goede woorden over het huwelijk bleef Augustinus dan ook de coïtus grotendeels onverteerbaar vinden omdat het ultieme moment van het orgasme buiten de wil omgaat.
Ik krijg de indruk dat Calvijn in dezelfde trant dacht. Want in een vooroorlogse vertaling van zijn preek over Deuteronomium 5:18 typeert hij de seksuele begeerte als ‘een gebrek, dat ons tot beschaming moet zijn’, als ‘een onbeheerstheid van het vlees’, waarbij  het huwelijk ‘een passend geneesmiddel’ is. En dan zegt hij letterlijk: ‘Deze onbeheerstheid van het vlees, hoewel in zichzelf slecht zijnde en te veroordelen, zal ons voor God niet toegerekend worden, als deze huwelijksdekmantel er zijn zal.’ Dus, waarom is de beschamende ‘bedgemeenschap’ toch voor God ons niet tot schande? ‘De dekmantel van het huwelijk is daar om te heiligen wat bezoedeld en ongewijd is, (…) om te reinigen wat van zichzelf vuil is.’

Dit maakt begrijpelijk waarom de auteurs van christelijke voorlichtingsboeken tot halverwege de vorige eeuw er niet toe konden komen seks te beschrijven in de trant van de vreugdevolle benadering van het bijbelboek Hooglied. Heel treurig. Tegelijk moeten we hier volgens mij niet over schamperen. Want deze eeuwenoude moeite met het seksuele genot bewijst wel dat onze voorvaders er weet van hadden dat je niet naïef met de seksuele begeerte moet omspringen, want het foute gebruik hiervan ligt op de loer. De vele misbruikzaken binnen én buiten de kerk maken de waarheid hiervan helaas voldoende duidelijk.