Roper over Luther

Lyndal Roper heeft met ‘Luther. Een biografie’ (2017) een fascinerend verhaal over Luther geschreven. Kwistig citeert ze uit de talloze brieven en tafelgesprekken die van de hervormer bewaard zijn gebleven. Daardoor komt de persoon van Luther heel dicht bij. En dat was ook het hoofddoel van de historica. Het was haar niet zozeer te doen om een theologisch of sociologisch beeld te geven van Luther en de door hem geïnitieerde reformatie. Ze wilde Luther voor alles psychologisch begrijpen. Daarom is het terecht dat haar boek als ondertitel heeft ‘een biografie’ en is de titel op de omslag ‘de biografie’ misplaatst, want door haar keuze heeft Roper bewust veel weggelaten of maar summier behandeld.

De rode draad door het boek is Luthers verstoorde verhouding met z’n vader. Daaruit verklaart Roper allereerst de panische angst die Luther in z’n jonge monniksjaren had voor de veroordelende God en eveneens z’n latere felle verzet tegen de autoriteit van de paus in Rome. Voor een groot deel heeft ze mij overtuigd – al blijft het natuurlijk hachelijk boude uitspraken te doen over de psyche van iemand die je alleen op papier en niet uit persoonlijke ontmoetingen kent.
Tegelijk schat ik in dat die angst en dat verzet alles te maken hadden met de context waarin Luther leefde.  Zo werden de paus en de verdere geestelijkheid in die tijd door vele gelovigen verafschuwd vanwege hun hebzucht en zedeloosheid. Ik wil best aannemen dat Luthers verzet tegen z’n vader de felheid van z’n opstand tegen de kerkelijke hiërarchie mee bepaald heeft, maar de breed-gedeelde woede op de uitbuitende en bandeloze kerkleiders moeten we niet uitvlakken.
Verder zijn de Middeleeuwen erdoor gekenmerkt dat de gelovigen het goddelijke oordeel vreesden. Denk alleen maar aan de beeldhouwwerken met het laatste oordeel in de portalen van middeleeuwse kathedralen en aan het bekende lied ‘Dies irae’. Ongetwijfeld heeft ook deze veel-voorkomende benauwdheid invloed gehad op Luther, naast z’n projectie van z’n negatief-beleefde vader op de goddelijke Vader. Overigens maakt dit meteen duidelijk hoe bevrijdend voor Luther z’n ontdekking was dat je, om bij God in de gunst te komen, niet afhankelijk was van je, per definitie twijfelachtige, prestaties maar van je geloof, je gerichtheid op Christus.

Hoe origineel was Luther? Roper geeft er maar beperkt aandacht aan, maar veel van wat Luther te berde bracht was al eerder verdedigd door mensen als John Wyclif (overleden in 1384) en Johannes Hus (terechtgesteld in 1415). En ook in Luthers eigen tijd werden door veel mensen allerlei reformatorische inzichten gespuid. Nieuw was de radicaliteit waarmee Luther door dacht over die nieuwe inzichten terwijl ook nieuw was hoe hij stelselmatig de boekdrukkunst inschakelde om z’n ideeën te verspreiden. Hij was dus niet een eenling maar meer de juiste man op de juiste plaats.
Daarbij heeft hij nooit geïsoleerd geopereerd. In z’n reformatorische opvattingen groeide en radicaliseerde Luther door de kritische reacties op z’n geschriften. Hij was geen studeerkamergeleerde die in alle rust nadacht over zijn ideeën en over de consequenties daarvan. In samenspraak met z’n vrienden kwam hij al worstelend met een publicatie, kreeg daarop van allerlei kanten commentaar en zette daarna een volgende stap.
Een van die vrienden was Melanchthon. Hij was een irenisch ingestelde geleerde en werd daarom niet altijd gewaardeerd door de felle Luther. Maar Ropers boek lezend is het me voor het eerst goed duidelijk geworden hoe essentieel Melachthons inzet is geweest voor Luther zelf en voor de reformatie.

Luther is bekend van z’n strijd tegen de aflaat, maar algauw verzette hij zich ook tegen de relikwieënverering en het lezen door priesters van dodenmissen. Wat ik me nooit gerealiseerd heb was dat dit verzet financieel een geweldige bedreiging was voor de toenmalige rooms-katholieke kerk. Want behalve uit haar grondbezit haalde de kerk haar inkomsten vooral uit de genoemde zaken. Zo had Rome grote bedragen geleend van de bankiersfirma Fugger voor de bouw van de Sint Pieter; nu zouden die leningen terugbetaald worden door de inkomsten van de aflaten. Behalve een theologisch belang had Rome er dan ook een financieel belang bij om Luther weer in het gareel te krijgen.

Beroemd is het optreden van Luther op de rijksdag te Worms in 1521. Het moet voor Luther een adembenemend gebeuren zijn geweest. Hij stond daar voor het hoogste burgerlijke en kerkelijke gezag van Europa en hield daar vast aan standpunten die ingingen tegen wat eeuwen lang als waarheid was uitgedragen. Het heeft hem ongetwijfeld herhaaldelijk naar de keel gegrepen of hij misschien toch niet ongelijk had, want wie was hij: een gewone monnik die hoogleraar was aan een mini-universiteit in een randgebied.

Heel intrigerend om te lezen was hoe positief Luther stond tegenover de lichamelijkheid en dan ook tegenover fysieke genietingen, inclusief seksueel genot. Voor zover mij bekend was hij daarin uniek. Mensen als Augustinus en Calvijn stonden in elk geval uiterst kritisch tegenover de seksuele begeerte. Luther niet. Hij vond de seksuele gemeenschap zelfs zo belangrijk dat hij het bij één gelegenheid kon billijken dat een hertog die z’n libido niet bij z’n vrouw kwijt kon in het geheim een tweede huwelijk sloot – wat in die tijd overigens bij vriend en vijand  een rel heeft veroorzaakt.

Ook dit boek over Luther maakt duidelijk dat hij beslist geen heilige was. Zoals elke pionier kon eveneens Luther geen tegenspraak verdragen, met als gevolg dat hij talloze medestanders van zich vervreemd heeft. Mee daardoor is de reformatorische gemeenschap al meer verdeeld geraakt, met alle schade van dien voor haar positie tegenover de katholieke partij. Het zal waar zijn dat verschillende van die medestanders behoorlijk eigenzinnig waren, maar dat neemt niet weg: Luther was geen samenbindende figuur. Als iemand ook maar op één punt anders dacht dan hij, beschouwde hij zo iemand gauw als een vijand die de duivel in de kaart speelde. Vaak keerde hij zich tegen zo iemand in platte scheldtirades, waarbij hij kwistig strooide met woorden als ketter en varken, pis en schijt.

Beschamend is ook hoe fel hij was tegenover Zwingli, de reformator van Zürich. Die had eigen gedachten over het avondmaal. Z.i. waren brood en wijn alleen een téken van Christus’ lichaam en bloed; in Luthers ogen was deze visie een doodzonde omdat hij heilig geloofde aan de fysieke aanwezigheid van Christus in brood en wijn. Ook had Zwingli een eigen benadering van de verhouding tussen kerk en staat, waarom hij als een gewoon burger meedeed met een veldslag in 1531. Toen hij daarbij sneuvelde, deed Luther dat ijskoud af als Zwingli’s eigen schuld en als een straf van God. En over de gestorven Erasmus verklaarde hij dat hij ervan overtuigd was dat die naar de hel was gegaan.

Vreselijk is verder hoe Luther in 1525 de hoge heren heeft opgeroepen de opstandige boeren af te slachten. Tevoren heeft hij wel enig begrip gehad voor de klachten van de boeren en heeft hij ook wel de overheden aangespoord hen beter te behandelen, maar toen het erop aan kwam heeft hij zich volledig aan de kant van de overheden geschaard. En daarna heeft hij er niets meer aan gedaan om de soms wanhopige omstandigheden van de boeren te verbeteren.

Algemeen wordt als dieptepunt ervaren hoe Luther te keer is gegaan tegen de joden: hun synagoges en boeken moesten worden verbrand, zijzelf moesten worden verdreven, in getto’s worden samengebracht en verplicht worden tot lichamelijke arbeid. Wie joden tegenkwam moest ‘varkensstront naar hen gooien.’ Natuurlijk kun je erop wijzen dat Luthers aversie ingebed was in een algemeen antisemitisme in christelijk Europa; ook is waar dat het voor christenen in die tijd van eenheid tussen kerk en staat haast onmogelijk was andersdenkenden voluit hun maatschappelijke plek te gunnen. Maar onvergeeflijk blijft dat Luther blijkbaar zelfs geen seconde overwogen heeft dat Christus’ gouden opdracht (je moet de ander zo behandelen als jezelf behandeld wil worden, Matteüs 7:12) ook van toepassing was voor de relatie tot joden. Natuurlijk weten we niet wat Luther gevonden zou hebben van het vernietigingsprogramma van de nazi’s, maar helaas moet erkend worden dat zijn optreden de komst daarvan heeft bevorderd.

Door dit alles zal niemand bepleiten dat hij in de rooms-katholieke zin van het woord heilig verklaard wordt – hoe dankbaar we ook kunnen zijn voor wat hij tot op de dag van vandaag aan de vernieuwing van de kerk heeft  bijgedragen.